Leesverslag
Titel:
Erik of het klein insectenboek
Schrijver:
Godfried Bomans
Plaats
van uitgave & uitgeverij: Amsterdam,
Meulenhoff boekerij b.v.
1e
druk: 1940
Aantal
bladzijden: 143
1 Samenvatting
Als Erik Pinksterblom op een avond in zijn
bed ligt, probeert hij niet in slaap te vallen; hij heeft het gevoel heeft dat
er iets bijzonders gaat gebeuren. In gedachten herhaalt hij wat hij die middag
geleerd heeft uit ‘Solms Beknopte Natuurlijke Historie’, want de volgende dag
heeft hij een proefwerk over insecten. Hij bekijkt het schilderij ‘Wollewei’,
waarop een weiland met schapen, een herder en allerlei insecten staan
afgebeeld. Erik bedenkt dat het fijn zou zijn om in de wereld van het
schilderij te leven. Opeens ziet hij twee andere schilderijen in de kamer,
waarop zijn grootvader en grootmoeder Pinksterblom staan, bewegen. Zijn
grootmoeder stapt uit haar lijst en vertelt hem dat alle schilderijen leven,
ook ‘Wollewei’. Dan wordt Erik plotseling steeds kleiner, zo klein dat hij in
het schilderij kan stappen. Hij komt terecht in de wereld van het schilderij,
het land Wollewei. Hier ontmoet Erik
allerlei insecten. Doordat hij het boekje ‘Solms’ helemaal uit zijn hoofd kent,
vragen de insecten zich af of ze hun werk wel goed doen. Doen ze het wel zoals
het in het boekje staat? Erik geeft de insecten advies, waardoor hij een
beroemdheid wordt in de ‘Wollewei’. Maar na een tijd heeft hij toch wel heimwee
naar de mensenwereld. Hij probeert samen met een mierenkolonie de
schilderijlijst terug te vinden. Onderweg komen ze een ander mierenleger tegen,
waardoor er een veldslag ontstaat. Tijdens het gevecht krijgt Erik een straal
mierenzuur in zijn ogen… en als hij zijn ogen weer opendoet, zit hij rechtop in
zijn bed. Het lijkt een droom te zijn geweest: de schilderijen houden
zich roerloos, geen van zijn huisgenoten heeft hem gemist en het proefwerk over
insecten heeft hij diezelfde dag. Het proefwerk maakt hij echter erg slecht,
omdat hij dingen opschrijft die niet in Solms staan. Erik hoopt dat hij ooit
nog eens terug mag gaan naar de wereld van ‘Wollewei’, maar het wonder gebeurt
nooit meer.
2 Tijd
A1 Het tijdsverloop is aan het
begin en aan het eind van het verhaal chronologisch. Wanneer Erik in de
Wollewei stapt, lijkt de tijd veel sneller te gaan (tijdsversnelling); in het
verhaal zit hij weken in Wollewei en niet alleen één nacht. Af en toe is er in
het verhaal een flashback aanwezig. Erik denkt dan terug aan hoe de situatie
thuis was.
A2 Voor Erik speelt het verhaal
zich in het heden af, maar voor mij als lezer lijkt het alsof het verhaal in
het begin van de vorige eeuw speelt. Er worden veel oude woorden gebruikt. Dit
maakt het boek best een beetje ouderwets.
B1 Het verhaal speelt zich eigenlijk
maar in één nacht af. Dit lijkt niet zo, omdat er ontzettend veel dingen in
zijn droom gebeuren. Aan het eind, als Erik wakker wordt, wordt het pas duidelijk
dat het een droom is. Dat vond ik een beetje verwarrend.
B2 Het verhaal geeft een
betrouwbare indruk van de periode omdat het boek gepubliceerd is in 1940. Een
zin als: ‘Erik sloeg vol ontzetting het
inkrimpen en uitzetten der reusachtige geledingen gade’, zou nu worden
geschreven als: ‘Erik keek vol ontzetting naar het inkrimpen en uitzetten van
de enorme onderdelen van het lichaam’.
3 Perspectief
A1 Het perspectief ligt bij de
schrijver, Godfried Bomans. Aan elk begin van het hoofdstuk vertelt hij in het
kort wat er gaat gebeuren.
A2 Dit soort perspectief heet auctoriaal
perspectief. De lezer weet eerder dan de hoofdpersoon wat er gaat gebeuren.
B1
De verteller vertelt het
verhaal, maar geeft geen meningen.
B2 Doordat er aan het begin van elk
hoofdstuk in het kort wordt samengevat wat er gaat gebeuren, wordt je als lezer
al een beetje vooraf geïnformeerd.
B3 Je wordt als lezer goed bij het
verhaal betrokken doordat er aan het begin van elk hoofdstuk wat informatie
wordt gegeven van wat er gaat gebeuren in het hoofdstuk. Dit maakt je een
beetje nieuwsgierig. In hoofdstuk 3 staat bijvoorbeeld dat Erik wat
onhandigheden begaat. Dan ben je natuurlijk benieuwd welke onhandigheden dat zouden
kunnen zijn.
4 Personages
A1 Erik, een jongetje van negen
jaar, is het belangrijkste personage in het verhaal. Het is een slimme jongen,
maar niet de slimste van de klas. In het verhaal draagt hij altijd een pyjama.
Dit komt omdat hij voordat hij het schilderij in sprong, eigenlijk zou gaan
moeten slapen. Ook de verschillende insecten spelen een belangrijke rol in het
verhaal. Deze dieren worden als persoon voorgesteld. Ze kunnen namelijk praten.
A2 Doordat Erik met allerlei
insecten in aanraking komt en veel spannende dingen meemaakt, leert hij om voor
zichzelf op te komen.
B1 Erik besluit twee keer in het
verhaal om de schilderijlijst te zoeken en terug naar huis te gaan. Dit is een
belangrijke beslissing, omdat hij afscheid zou moeten nemen van alle insecten
die hij in de Wollewei ontmoet heeft. De eerste keer mislukt zijn poging. Aan
het eind van het verhaal besluit Erik om nog een keer op zoek te gaan, dan lukt
het hem wel om terug te keren naar huis.
B2 Met Erik. Dit is logisch, omdat
Erik de enige mens in het verhaal is.
5 Ruimte
A1 De schrijver heeft bewust gekozen om
het verhaal te beginnen in een slaapkamer. Hierdoor ga je je als lezer namelijk
afvragen of al zijn gebeurtenissen in de Wollewei een droom zijn of niet. Hij
beschrijft de kamer door de portretten van zijn grootouders die aan de muur
hangen. Zo krijg je een idee hoe Eriks slaapkamer er uit ziet.
De
Wollewei wordt beschreven als een groot weiland. Erik is heel klein, waardoor
er veel details worden beschreven, zoals hoe de bloemen en het gras eruit zien.
B1 De ruimte is erg bepalend, omdat
je er zo goed achter komt hoe het schilderij de Wollewei er uit ziet. Doordat
de Wollewei goed wordt beschreven, heb je het gevoel dat je met Erik meeloopt
en het verhaal meebeleeft.
B2 De sfeer van de Wollewei spreekt
mij wel aan. Ik houd van de natuur, dus ik vindt het mooi hoe alle details van
het weiland worden beschreven.
6 Spanning
A1 Het verhaal is spannend als Erik
weer even alleen is. Dan vraag je je af welk volgende soort insect hij daarna
zal tegenkomen.
B1 Het verhaal zelf is niet echt
spannend. Ik had best moeite om het boek uit te krijgen, dus dat betekend dat
ik niet echt benieuwd was wat er verder zou gaan gebeuren. Als het verhaal
spannend zou zijn, had ik dat misschien wel gehad. Alleen het hoofdstuk waarin
Erik een spin doodt vond ik spannend. Dat kwam ook door de afbeelding van de
spin op pagina 90. Spinnen vind ik niet echt fijne beesten.
7 Stijl
A1 ‘’Erik
had stellig verwacht dat grootvader zou schrikken, misschien wel uit de lijst
op de grond zou vallen, doch hij poetste rustig door.’’
A2 Deze zin typeert ouderwets
taalgebruik. Verder valt mij op dat er heel veel zinnen zijn die door iemand
worden uitgesproken (aangegeven met aanhalingstekens). Godfried Bomans gebruikt
ook veel lange zinnen, zoals ‘‘Dadelijk
wordt het wel beter’, sprak de doodgraver, met zijn dekschildje tegen het
plafond duwend, ‘begin je meteen al met een breed gat, dan loopt Jan en alleman
maar in en uit.’’
B1 Ik vond de stijl niet heel fijn
lezen, omdat bepaalde woorden nu niet meer worden gebruikt. Dit maakt het lezen
lastig.
B2 De stijl wijkt duidelijk van
mijn taalgebruik af. Woorden als ‘doch’ gebruik ik bijvoorbeeld zelf nooit.
8 Genre
A Sprookje
B Een sprookje is een verhaal dat
niet in het echt zou kunnen gebeuren, dat is dit verhaal ook.
9 Thema en motieven
A1 Erik ontmoet in een droom
allerlei pratende insecten, waardoor hij wanneer hij wakker wordt, anders naar
de wereld kijkt.
A2 Erik heeft soms een beetje
heimwee naar huis, waardoor hij vaak bedenkt hoe het er thuis aan toe zou zijn
gegaan. Verder komt Henkje Sjollema, de slimste jongen uit de klas, vaak terug
in het verhaal. Erik bewondert hem.
B1 Als ik zelf een speciale droom heb,
denk ik er overdag nog wel eens over na. Wanneer ik bijvoorbeeld droom over een
inbraak, ben ik overdag soms wel eens bang dat het echt zou gaan gebeuren.
B2 Het verhaal is erg
ongeloofwaardig. Je kunt namelijk helemaal niet in een schilderij springen en
insecten kunnen al helemaal niet praten. Dit maakt het verhaal onrealistisch en
daardoor heeft het geen effect op mijn eigen leven. Sprookjes bestaan niet.
10 Titel
A De titel: ‘Erik of het klein
insectenboek’ kun je op twee manieren bekijken. Erik die in insectenwereld
terecht komt en kennis maakt met de insecten, en de insecten die zich afvragen
hoe alles staat beschreven in het klein insectenboek dat Erik moet leren.
B ‘Erik maakt kennis met de
Wollewei’
11 Vergelijking
A1 Ik lees normaal nooit verhalen
die in het echt nooit zouden kunnen gebeuren. Ook is het een oud boek. Nog
nooit heb ik zo’n oud boek gelezen. Ik houd zelf meer van wat modernere boeken.
Als overeenkomst is het een boek dat is verfilmt. Ik heb al eens eerder een
verfilmt boek gelezen, zoals ‘Spijt’ van Carry Slee en ‘Safe Haven’ van
Nicholas Sparks.
B Het meest opvallende aan dit
boek vind ik de manier waarop het geschreven is. Op het begin had ik er best
moeite mee om sommige zinnen goed te begrijpen, maar daarna begon ik me toch
wel een beetje te bedenken wat er met die zinnen bedoeld werd.
13 Eindwaardering
Structurele argumenten:
A) Het onderwerp spreekt mij niet zo aan, omdat ik niet van sprookjes hou. Een verhaal dat in het echt zou kunnen gebeuren spreekt mij meer aan. Dieren kunnen helemaal niet praten. Dit maakt het verhaal ongeloofwaardig.
Citaat: "Dat is goed', sprak de vlinder, 'opgepast!"
A) Het onderwerp spreekt mij niet zo aan, omdat ik niet van sprookjes hou. Een verhaal dat in het echt zou kunnen gebeuren spreekt mij meer aan. Dieren kunnen helemaal niet praten. Dit maakt het verhaal ongeloofwaardig.
Citaat: "Dat is goed', sprak de vlinder, 'opgepast!"
B) De stijl waarin het boek geschreven
is, spreekt mij niet zo aan, omdat ik het lastig vindt om zinnen goed te
begrijpen waarin veel oude woorden staan. Dit maakt het verhaal soms een beetje
onduidelijk.
Citaat: 'Erik sloeg vol ontzetting het inkrimpen en uitzetten der reusachtige geledingen gade.'
Citaat: 'Erik sloeg vol ontzetting het inkrimpen en uitzetten der reusachtige geledingen gade.'
C) De personages zijn goed uitgewerkt,
omdat ik het gedrag van de personages herken. In het citaat hieronder herken ik
het soort gedrag van Erik. Hij verbaasd zich over het feit dat zijn moeder de
hele dag in de keuken had gestaan en er maar een klein hapje eten op zijn bord
lag.
Citaat: "Maar moeder', had hij toen zacht, maar zeer hoorbaar gezegd. 'U hebt er de hele dag over gedaan!"
Citaat: "Maar moeder', had hij toen zacht, maar zeer hoorbaar gezegd. 'U hebt er de hele dag over gedaan!"
D) Het verhaal bevatte flashbacks en
daardoor vond ik het verhaal goed te volgen. Doordat Erik soms terugdenkt aan
zijn thuissituatie begrijp je in wat voor een soort situatie hij is
opgegroeid.
Citaat: "Erik had al een tijdje, gedurende het gesprek, het gerinkel van borden en messen en het haastige gefluister van stemmen gehoord, en toen hij binnentrad begreep hij dat er evenveel werk van hem gemaakt was als die avond thuis voor minister Popeling, toen deze bij hen zou blijven eten."
Citaat: "Erik had al een tijdje, gedurende het gesprek, het gerinkel van borden en messen en het haastige gefluister van stemmen gehoord, en toen hij binnentrad begreep hij dat er evenveel werk van hem gemaakt was als die avond thuis voor minister Popeling, toen deze bij hen zou blijven eten."
E) Ik was wel nieuwsgierig naar de
afloop van het verhaal. Dit kwam doordat Erik steeds op zoek ging naar de
schilderijlijst, wat hem steeds mislukte. Ik werd nieuwsgierig of hij de rand
van het schilderij uiteindelijk wel of niet zou vinden.
Citaat: ‘’Ik verlang zo verschrikkelijk naar huis’, snikte Erik, ‘ik hoor hier
helemaal niet! Ik loop nu al drie weken in mijn pyjama rond en kan de lijst van
het schilderij maar niet vinden!’’
F) De ‘tweede’ laag van het verhaal
kwam duidelijk naar voren; ik vond het thema duidelijk uitgewerkt. Het was al
snel duidelijk dat het verhaal een soort sprookje was, omdat een mens niet in
een schilderij kan springen en dieren kunnen niet praten. In het eerste citaat
springt Erik in het schilderij. In het tweede citaat wordt er duidelijk dat de
insecten in de Wollewei praten.
Citaat: ‘Hij klemde zijn tanden opeen, pakte de onderlijst met beide handen
beet, en… tjoep! In een boogje vloog hij over de lijst en viel in het frisse,
zachte gras.’
Citaat: ‘’Weet u niet’, vroeg de wesp, zijn ogen even verschuivend, ‘dat u op
verboden terrein wandelt?’
G) De motieven zijn voor mij makkelijk
te vinden en deze kan ik uitleggen aan de hand van het thema. Een motief is
Henkje Sjollema, de knapste jongen uit Eriks klas. Hij komt steeds kort terug
in het verhaal. Erik bewondert hem. Een ander motief is dat Eriks droom
eindelijk uit komt als hij in het schilderij springt. Dit hoort bij het thema,
want in een sprookje kan alles. Ook een motief is dat de insecten veel
zelfvertrouwen hebben en steeds over zichzelf praten. In werkelijkheid kun je
niet weten of insecten veel zelfvertrouwen hebben. In sprookjes kan dit
natuurlijk wel.
Citaat: ‘’Nu, dat is goed gegaan en ik
zou wel eens willen weten of Henkje Sjollema het er ook zo afbrengt.’’
Citaat: ‘’Het eerste wat de kleine Erik
deed in het land Wollewei was – huilen. Ja, dat is nu wel een beetje vervelend
om te vertellen; maar deden wij soms anders toen wij voor het eerst gezet
werden in het schilderij waarin we nu al zo lang leven? Het schijnt erbij te
horen, en men moet erin berusten. Doch de kleine Erik vond één troost die wij
destijds niet bezaten: hij had het zelf gewild. En dat is een groot verschil.’’
Citaat: ‘’Er zijn toch heel aardige
beesten onder,’ meende Erik, een vlinder na-ogend, ‘leuke kleuren…’ ‘Die
verraden hen juist,’ onderbrak mevrouw, ‘echte oude adel takelt zich niet zo
toe. Zij weet dat het daar niet in zit, maar in het bloed. Heeft men het bloed
eenmaal dan is de rest bijzaak.’
Emotionele argumenten:
Een mooi moment vond ik wanneer de vlinder die Erik had
ontmoet, een andere vlinder tegenkwam en verliefd werd. Hierdoor kwam er toch
nog een beetje romantiek in het verhaal voor. Daar houd ik altijd wel van.
Toen Erik bij een wespenfamilie ging dineren, maakte ze als
afsluiting wat muziek. De instrumenten waren van bromvliegen gemaakt. Erik
bespeelde de cella. Ik kon me erg in hem inleven wanneer de bromvlieg waar Erik
op speelde aan het eind van het muziekstuk dood ging. Ik zou dat ook vervelend
hebben gevonden.
Ik vond Erik
best zielig op de momenten wanneer hij alleen was. Een voorbeeld hiervan was
toen hij samen met een familie doodgravers dineerden. Dit diner vond plaats in
het hol van de doodgravers, onder de grond. Aan het eind van het diner kwam er
een mol het hol binnen. Hij at alle doodgravers op, waardoor Erik weer alleen
was. Op dit moment had ik wel een beetje medelijden met Erik.
Intentionele argumenten:
A) Het motto van
het boek is: ‘’Noi tutti siamo, viventi
entro le cornici di uno strano quadro. Chi sa questo, vive da grande. Gli
altri sono insetti.’’
Dit betekent: ‘’Wij zijn alle ballingen, levend binnen de lijsten van
een vreemd schilderij. Wie dit weet, leeft groot. De overige zijn insecten.’’
Het motto wordt uitgesproken door de insecten die in het
schilderij leven. Ze vertellen dat mensen die weten dat er een mogelijkheid is
om een kijkje te nemen in het schilderij, groter leven. Zij kunnen als ze even
weg willen uit de werkelijkheid, het schilderij in springen.
B) De auteur wil
de lezer voornamelijk wijzen op de beperktheid van het bestaan en op de
bekrompen en materialistische denkwijze van de mens (zoals verwoord in het
thema/motto).
C) Ik vindt dat
de schrijver er niet echt in geslaagd is om zijn bedoeling te realiseren. Ik
heb er veel moeite voor moeten doen om er achter te komen wat de bedoeling van
de schrijver was met het verhaal.
Morele argumenten:
In hoofdstuk 2 liegt Erik dat hij een angel heeft. Dit vind
ik een goede keuze van hem, omdat hij hierdoor niet door alle wespen in de
Wollewei werd aangezien als een raar wezen. Ook veel insecten vragen zich af of
ze alles wel net zo doen als in het boekje ‘Solms’ staat beschreven. Erik kent
dit boekje uit zijn hoofd. Ik vind het goed van Erik dat hij de insecten hun
gang laat gaan, ook al doen ze iets niet zo als in ‘Solms’ staat beschreven.
Realistische argumenten:
Ik vind een
boek goed als het de werkelijkheid goed weergeeft, als de wereld van het
verhaal waarschijnlijk is. Dit is de reden dat ik het boek ‘Erik of het kleine
insectenboek’ niet heel leuk vond. Het verhaal is namelijk heel onrealistisch
of ongeloofwaardig.
Vernieuwingsargumenten:
Voor mij was
dit een heel ander soort boek dan dat ik normaal lees. Ik heb nog nooit eerder
een boek gelezen waarin dieren kunnen praten, dit vond ik dus best apart om te
lezen. Ook lees ik normaal nooit boeken die erg onrealistisch zijn. Toch vond
ik het wel best interessant om eens iets anders te lezen dan bijvoorbeeld een
standaard romantisch verhaal.
Stilistische argumenten:
Ik vind het
niet echt een prettig boek om te lezen, vanwege de lange zinnen met lastige
woorden die nu niet zo vaak meer gebruikt worden. Hierdoor begreep ik veel
zinnen niet, waardoor ik het verhaal ook meteen minder snapte.
Als cijfer geef ik het boek een 6.
Gemaakt door: Lotte Burgers
Klas: V4B
Datum: 29 september 2013
Geen opmerkingen:
Een reactie posten